Hoofdstuk 3 — Een mislukte putsch

We konden niet aanvaarden dat een van onze leiders een vierde van het fonds van de Club, dat nauwelijks volstond om de vier statutaire verslagen van 1964 te publiceren, wilde gebruiken om zijn reis naar de Verenigde Staten te betalen.

— Pierre Couperie, Proto Destefanis, Édouard François en Claude Moliterni. Fragment uit de folder die Alain Van Passen ontving op 29 november 1964.

 

Het was vooral de strijd, hoe kortstondig die ook was, in de zomer van 1964 binnen de Club des Bandes Dessinées die de geschiedenis van de promotie van Franstalige strips heeft getekend. Pierre Couperie (34), archivaris, historicus en coördinator aan de École Pratique des Hautes Études (EPHE) leidde de strijd. Samen met andere leden, zoals Claude Moliterni (32), een iconograaf bij Hachette, slaagde Couperie erin de heruitgaven van oude nummers van de GIFF-WIFF[1] sinds juni over te nemen, evenals de zeer inefficiënte “verzendafdeling”. Naast bepaalde Zwitserse en Belgische leden ergerden zij zich aan de activiteiten die zeer traag verliepen en ze veroordeelden de Club die ze apathisch vonden en zonder enige discipline. Ze wilden meer en sneller! Uit hun frustraties ontstond het project Le Voyage dans une pièce de monnaie. Ze besloten in 1962 om de Amerikaanse sciencefictionstripreeks Brick Bradford, getekend door Clarence Gray, geschreven door William Ritt en verschenen in het stripblad ROBINSON in 1937, opnieuw te publiceren. Hun aankondiging was veelbelovend: “Brick neemt een minuscule gedaante aan zodat hij kan binnendringen in een muntstuk waarvan de atomen ook zonnen en planeten zijn[2]“. Het inschrijvingsgeld voor “deze pure speculatie [3] lag in een recordtijd in de kassa van de Club. Vervolgens moesten ze honderden dagelijkse strips van halsstarrige stripverzamelaars samenbrengen zodat ze het lange verhaal konden uitgeven. Het geheel werd dan in juli 1963 overgedragen aan artistiek directeur Jean-Claude Forest. Even later meldden ze in GIFF-WIFF no. 9: “als het lot ons niet treft, zal “Le Voyage dans une pièce de monnaie”, het meesterwerk van de CBD[4], of toch het werk waar we de meeste tijd hebben ingestoken, verschijnen in maart 1964.” Maar in juni werd er nog steeds niets gepubliceerd. Hoewel Pierre Couperie, de sleutelfiguur van de Club[5], enorm toegewijd was, stemde hij sommige clubleden ontevreden en ontving hij zelfs bedreigingen van hen. Hij kon het gebrek aan professionaliteit van de amateuristische vereniging niet langer verdedigen of goedpraten. Alle leden waren vrijwilligers en offerden hun paar uurtjes vrije tijd of gezinstijd op aan de Club. In oktober 1964, toen Le Voyage dans une pièce de monnaie werd gedrukt, stond de Club des Bandes Dessinées op het punt te splitsen.

 

Een handvol carrièrejagers, gretig en niet erg slim, had besloten me als voorzitter van de CBD, toen erg populair bij de media, te ontslaan. (…) Ik moest voor de arrondissementsrechtbank van Parijs verschijnen omdat ik fondsen van de CBD had verduisterd ten gunste van de vice-president, Alain Resnais, de filmmaker die toen de glorie van de Franse cinema in het buitenland vertegenwoordigde! (…) We waren op dat moment bezig met de voorbereidingen voor de allereerste internationale stripboekenbeurs.

— Francis Lacassin sprak jaren later nog steeds vol woede over die gebeurtenis[6].

 

Door zijn contact met de Amerikaanse vakmensen besefte Alain Resnais, ambassadeur en oudste lid van de CBD, dat de Franstalige term “bandes dessinées” nogal beperkt was. Als de Club zich internationaal wilde ontwikkelen en op hetzelfde niveau wou staan als organisaties zoals UNESCO, moest de Club haar naam veranderen[7]. Hij stelde de initialen CELEG voor aan Francis Lacassin, die stonden voor Centre d’Étude des Littératures d’Expression Graphique[8]. Een titel die de Club schaamteloos kon gebruiken naast die van het Centro di Sociologia delle Comunicazioni di Massa, waarmee ze de eerste Salone Internationale dei Comics in Bordighera zouden organiseren. Francis Lacassin aanvaardde de nieuwe naam, maar toch leken vele leden, waaronder ook Remo Forlani, misnoegd: “Oh! Wat een catastrofe.” Forlani voelde zich plots een vreemde tussen al die eliteleden, waarschijnlijk omdat zijn vader een cementfabrikant was en geen universitair diploma bezat. Hij lachte: “Mickey bij UNESCO, wat?” Dat was ook de mening van de dwarsdrijvers Moliterni, Couperie, François en Destefanis, die – ten onrechte – vreesden voor een manoeuvre om de statuten van de vereniging te wijzigen. De raad van bestuur besloot om die laatstgenoemden niet uit te nodigen op de buitengewone vergadering van de club op 5 november 1964[9], en dus richtten ze drie weken later[10] SOCERLID of Société Civile d’Études et de Recherches des Littératures Dessinées op. Een onderneming waarin ze zich de felbegeerde titels toe-eigenden. In tegenstelling tot CBD of CELEG bestond SOCERLID alleen uit vakmensen[11] met een eigen kapitaal.

Door over te schakelen van een niet-winstgevend naar een winstgevend[12] doel, werden de clubleden klanten en kon het bedrijf handel gaan drijven[13]. Zo zag een soort concurrerend bedrijf zag het levenslicht. SOCERLID ging op zoek naar leden en begon bij het adressenbestand van de CBD. Alain Van Passen en de andere Belgische leden volgen deze vreemde evolutie van de Club vol verbazing vanop een afstandje.

 

Alain Resnais, Dorémieux, Lacassin, Forlani, les Tercinet, Strinati, Zucca en ik (wij) waren erg nieuwsgierig en gretig naar alles dat nieuw was in de stripwereld. De splitsing werd ingezet door enkele leden van de CBD en was eenvoudigweg een gevolg van gesjoemel, en van niets anders. Het is beter om deze sinistere en kinderachtige episode en deze bespottelijke oplichterij in de geschiedenis van de strips te vergeten.

— Jean-Claude Forest, geïnterviewd met Danielle Dubos door Numa Sadoul in SCHTROUMPF/LES CAHIERS DE LA BANDE DESSINEE no. 26, 1e kwartaal 1975.

 

Barbarella is een briljante en rijkelijk geïllustreerde catalogus van alle taboes die niet voorkwamen in strips: vrouwelijkheid, schoonheid, erotiek, geweld, epische actie en een klimaat van gebrek aan realiteitszin.

— Francis Lacassin[14]

 

Toen het exclusieve[15] boek Barbarella van Jean-Claude Forest uitkwam in de boekhandel Le Terrain Vague op 5 december 1964 betekende dat de ondergang van het stripverhaal, gedefinieerd door Francis Lacassin als “verhalen in beelden die in serievorm in de krant worden gepubliceerd.”[16] Zo dacht Pierre Couperie, zijn nieuwe rivaal, er ook over. Hij beschouwde strips als boeken en niet als tijdschriften. Zolang de rivier netjes in haar bedding bleef stromen, werden strips, net zoals Barbarella in V-MAGAZINE[17], getolereerd door de pers. Omdat men met Barbarella tegen de stroom in zwom en het uitgaf in de vorm van een boek, kreeg het een duurzamere maar ook subversievere dimensie en dat begreep Éric Losfeld[18], de uitgever, ook. Het boek op zichzelf werd het middelpunt van de aandacht en ontstemde de censuur[19] en de verantwoordelijken van CELEG[20]. En toen de kiosken terrein verloren[21], werd Le Kiosque geopend[22]. Jean Boullet (43), kunstenaar en criticus, richtte deze schemerachtige[23] zaak op. Boullet had 15 jaar eerder een dubbele prestatie geleverd: hij had King Kong aan een psychoanalyse onderworpen en had Gershon Legman, de homofobe auteur van The Psychopathology of the Comics[24] bespot door een sadistische en seksuele relatie tussen Batman en Robin te verzinnen[25]. Hij had ook de basis gelegd voor het tijdschrift MIDI-MINUIT-FANTASTIQUE,[26] dat een combinatie van erotiek en horror bevatte, net zoals FAMOUS MONSTERS OF FILMLAND van Forrest J. Ackerman en CREEPY van James Warren, die allemaal in de winkels uitgestald lagen. Boullet kocht ook veel kleine fumetti neri uit Italië in, Diabolik en Satanik. Dat waren strip- en fotoromans in zakformaat[27]. Hij importeerde de Italiaanse heruitgaven van Gordon, Mandrake en Valiant, die in Frankrijk gecensureerd werden. Met Le Kiosque opent Jean Boullet de stripboekenmarkt voor volwassenen[28] in stijl.

 

Ik haatte het om strips uit te wisselen! Le Kiosque was een zegen, want het brak het handelssysteem waarbij iedereen criteria en voorwaarden vastlegde.

— Alain Van Passen.

 

Strips zijn voor mij vooral gemaakt om in de pers te verschijnen. Als een strip enkel als album wordt gepubliceerd, is dat een doodzonde. We maken er koffietafelboeken van, die dan door technische redenen nog eens te duur zijn ook. En degenen die ze kopen, vertegenwoordigen niet het echte stripboekpubliek. Ik kan er niets slechts over zeggen, omdat ik niet in de beste positie verkeer om dat te doen, maar soms is het een beetje een twijfelachtig publiek.

— Jean-Claude Forest in MIROIR DU FANTASTIQUE no. 8, januari 1968. Van die mening was ook Philippe Druillet, die deze luxe-objecten, zoals zijn Lone Sloane uitgegeven door Losfeld in 1966, als gadgets voor een beperkte elite zag. (Bron: SCHTROUMPF: LES CAHIERS DE LA BANDE DESSINÉE no. 42, 1979.)

 

Wij hebben niets te zeggen.

— Alain Van Passen.

 

Door het uiteenvallen van de CBD in CELEG en SOCERLID gingen de buitenlandse groepen sneller op zichzelf staan: zo ontstonden er autonome  groepen in Zwitserland, Spanje en België. Op 13 februari 1965 verzamelde Pierre Vankeer de Belgen opnieuw in het station Brussel-Centraal. Omdat hij verwikkeld was in een rechtszaak met de leden van SOCERLID, had Francis Lacassin opgeroepen tot een vertrouwensstemming. Vankeer, die dicht bij Lacassin staat, was er voorstander van, maar Leborgne en Van Herp weigerden een stemming. Alain Van Passen was verbaasd over de uitsluiting binnen de Club. De jonge René Château (24) was uitgestoten onder het voorwendsel dat zijn tijdschrift LA MÉTHODE “spécial Comics”[29], volgens Lacassin en Couperie, “vol fouten stond!” Alain sprak zich toen niet uit, maar dacht ondertussen: “Deze CBD is net de PCF (de Franse Communistische Partij)!” Zijn onvolwaardig lidmaatschap van de Club vanwege juridische nationaliteitskwesties frustreerde Alain: “Ik kon niets zeggen, ik kon mijn mening niet geven over de keuze van publicaties. Ik kon enkel mijn lidmaatschapsgeld betalen!” Ze stemden er uiteindelijk voor om niets te veranderen. De Belgen konden zo contact blijven houden met alle Fransen. Ze leggen het fundament voor een nieuwe organisatie: de CABD of Cercle des Amis des Bandes Dessinées (“de Cirkel van de Vrienden van het Stripverhaal”). Een gemoedelijke naam die contrasteert met het meer institutionele CELEG of SOCERLID. Bij de vergadering was ook Philippe Vandooren (30) aanwezig, hoofdredacteur en tekenaar van diverse scoutsmagazines. Voor de belangrijkste Franstalige en Duitstalige scoutsfederatie in België, la Fédération des Scouts Catholiques, had hij net een uitgave van PLEIN-FEU[30] voltooid die volledig gewijd was aan de promotie en verdediging van stripverhalen uit PILOTE, TINTIN, SPIROU en RECORD. Hij was naar de vergadering gekomen met zijn schoonbroer, Hermann Huppen (27). Die was binnenhuisarchitect, maar tekende ook in zijn vrije tijd. Greg, het hoofd van een kleine studio, merkte het jonge talent op. Huppen begon zijn carrière als striptekenaar onder zijn voornaam: Hermann. De Zwitsers richtten met Pierre Strinati le Groupe d’Études et de Littératures dessinées (“de Groep van Studies en getekende Literatuur”) op of …GELD[31] en de Spanjaarden met Luis Gasca het Centro (Español) de Expresión Gráfica (“het Centrum voor Grafische Expressie”) of CEEG. Alle nieuwe groepen behalve  SOCERLID[32] werden officieel uitgenodigd in Italië[33].

 

Om de vereniging een legitiemer karakter te geven, vroeg CELEG zijn Belgische en Zwitserse afdelingen om autonoom te worden.

— Pierre Strinati, briefwisseling met de auteur in augustus 2020.

 

 

¶ Tekst van Philippe Capart,

vertaling door Emma Vanspauwen, Rebecca Michiels, Judith Van Laere, Ian Lycke

Noten

[1]     Ze brachten de “langverwachte” GIFF-WIFF no. 1 en no. 2 opnieuw uit. De Club bestond slechts twee jaar toen de eerste nummers werden beschreven als “vertederende overblijfselen uit de kindertijd van de Club“. Bron: een brief van de CBD van 6 juni 1964.

[2]     Een avontuur samengevat door Sylvain Lesage, auteur van de studie L’effet livre. Métamorphoses de la bande dessinée, Tours, Presses universitaire François-Rabelais, in samenwerking met Iconotextes, 2019. In dat verhaal wordt de uitvinding van dr. Kopak begeerd door de vervloekte (dr.) Ego!

[3]     Een term die André François gebruikte om die episode te omschrijven in zijn inleidende tekst bij de editie van SERG in 1975.

[4]     Door “klassiekers” en zelfs “meesterwerken” te presenteren, werd het mogelijk om de censuur een halt toe te roepen. Het was verboden om een artistiek werk aan te raken of te bewerken. Alain Van Passen herinnerde zich hoe Michelangelo Antonioni’s film Blow-Up een einde maakte aan de filmcensuur in 1966.

[5]     In een brief van Francis Lacassin aan Pierre Strinati, van 24 augustus 1962, wordt Pierre Couperie aan de Club voorgesteld als “onze sleutelfiguur“.

[6]     Pour un 9e art : la bande dessinée, de collectie 10/18, Union Général d’Édition, 1971.

[7]     De keuze voor het initiaalwoord CELEG paste ongetwijfeld in een ruimere academische tendens, die zich uitstrekte van Canada met Marshall McLuhan (Understanding media), naar Engeland met Richard Hoggart (The Use of Literacy / La Culture du Pauvre (1957)) en zijn CCCS: “Center for Contemporary Cultural Studies”, tot Italië, met Umberto Eco en Romano Calisi, die beiden actief waren bij de organisatie van het eerste Bordighera-festival. Calisi was de Italiaanse vertaler van Edgar Morin. Die laatste was, samen met Georges Friedmann en Roland Barthes, de oprichter van het Franse tijdschrift voor onderzoek over massacommunicatie genaamd COMMUNICATIONS.

[8]     De illustrator, tekenaar, scenarioschrijver, filmmaker en decorontwerper Jean-Claude Forest heeft ongetwijfeld bijgedragen aan die titel. Hij wilde de verschillende soorten beelden aan elkaar koppelen en er een soort “beeldenfamilies” van maken (Bron: SCHTROUMPF / LES CAHIERS DE LA BANDE DESSINEE no. 26, 1e trim. 1975.)

[9]     De vier dwarsdrijvers waren in de minderheid in de raad van bestuur, ze hadden drie van de veertien stemmen. In de Encyclopédie Mondiale de la Bande Dessinée, geschreven in samenwerking met Pierre Couperie en Henri Filippini, beweerde Claude Moliterni onder de rubriek “Club des Bandes Dessinées” dat in oktober 1964 “de meerderheid van de raad van bestuur ontslag nam” en dat “sommigen van hen SOCERLID hadden opgericht“. Bron: PHÉNIX no. 29, 3e kwartaal 1973.

[10]   21 november 1964.

[11]   In zijn proefschrift (in uitvoering) voor Paris 1, Panthéon-Sorbonne, Les premiers groupes d’amateurs de bandes dessinées, en France, in de jaren 1960-70. Naissance de la bédéphilie ? benadrukte Julie Demange het onderscheid tussen de amateurs van CELEG en de (zelfbenoemde) vakmannen van SOCERLID. Elders verklaarde Couperie dat hij een van de  “verslaafden” was (Giff-Wiff no. 11), terwijl Moliterni toegaf “een slechte gewoonte” te hebben wat stripverhalen betreft. (Niet-gepubliceerd interview met Claude Moliterni en Cecil McKinley, 29 maart 2005.)

[12]   Artikel 1832 van het Burgerlijk Wetboek definieert een vennootschap als volgt: “Een contract waarbij twee of meer personen overeenkomen iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om de winst te delen die daaruit kan ontstaan.” Bron: proefschrift (in uitvoering) van Julie Demange.

[13]   Lacassin is tegen de verkoop van GIFF-WIFF in boekhandels, omdat we dan geen uitgaven meer zouden hebben voor de leden.” Brief van Pierre Couperie aan Pierre Strinati, zomer 1963. Couperie had Strinati niettemin aangemoedigd om de contacten met boekhandel BERBERAT in Neuchâtel te onderhouden. Er werd overwogen om speciaal gedrukte uitgaven van GIFF-WIFF te verkopen in boekhandels.

[14]   Pour un 9e art : la bande dessinée, de collectie 10/18, Union Général d’Édition, 1971.

[15]   De prijs van dat boek moet vergeleken worden met de prijs van de heruitgaven van de Clubs die gebruik maakten van abonnementen, zoals de Azur-heruitgaven van Claude Offenstadt die door de Club werden ondersteund. De collectie La Bande des Pieds Nickelés van Louis Forton bevatte een genummerde en uitgebreide oplage van een lithografie van Gen Paul. De volgende editie Les Pieds-nickelés s’en vont en guerre bevatte een voorwoord van Alphonse Allais en een lithografie van Paul Colin. De strips waren voor veel lezers – kinderen in het bijzonder – te duur. Toen ze de straat hadden ingeruild voor de woonkamers, werd het pulppapier vervangen door glanspapier. In 1963 had Losfeld overwogen om Guy L’Eclair au Terrain Vague samen uit te geven met een speciaal nummer van GIFF-WIFF over Alex Raymond. Het plan werd echter nooit gerealiseerd. Pierre Couperie: “Ik word gek van die Losfeld. Ik denk dat ik nog liever een huurmoordenaar heb dan die slappeling!” (Brief aan Pierre Strinati, zonder datum).

[16]   De pers ging erop achteruit: “In Parijs werden 79 dagbladen gepubliceerd in 1892, 57 in 1914, 31 in 1936, 28 in 1945, en nog maar 13 in 1963. (…) in 1892 werden in 69 steden buiten de hoofdstad meerdere dagbladen gepubliceerd, in 1962 was er slechts in 17 steden nog een dergelijk aanbod.” Bron: studie die in oktober 1965 gepubliceerd werd in PRESSE-ACTUALITÉ, Yves L’her.

[17]   De eerste aflevering van Barbarella verscheen op 7 maart 1962 in V-MAGAZINE. De redacteur was oorspronkelijk van plan om een vrouwelijke versie van Tarzan te maken. Door de afwezigheid van Barbarella nam Scarlett Dream van Robert Gigi en Claude Moliterni in juni 1965 de rol op zich. In juni 1967 volgde een album bij uitgever Losfeld met een voorwoord van Maurice Horn.

[18]   “Op een moment waarop literatoren en filmmakers door elkaar gefascineerd waren, leek het mij dat strips een synthese vormden tussen de twee kunsten. In de uitgave presenteerde ik Barbarella dus op een kinderachtige manier die toch enkel bedoeld was voor volwassenen. De censuur vergiste zich door te denken dat strips alleen voor kinderen bedoeld zijn en verbood ze daarom. ” Losfeld in 1967, uit een interview in Un Marché Peu Commun, La Bande Dessinée.

[19]   Met als beweegreden “andere uitgevers ontmoedigen om ook die richting uit te gaan“. Aantekening van 11 maart 1965, opgenomen in het werk Dictionnaire des livres et journaux interdits van Bernard Joubert, uitgave van Cercle de la librairie in 2007. De commissie vreesde dat het album voor volwassenen door z’n verpakking bij de kinderverhalen zou belanden.

[20]   Zie het artikel Barbarella mon Amour van Jean-Claude Romer in de GIFF-WIFF no. 11, september 1964. Daarin wordt een abonnement op het werk van Losfeld voorgesteld als 200 genummerde exemplaren speciaal gereserveerd voor de leden van CELEG.

[21]        Het grote formaat van CHOUCHOU werd in januari 1965 na 9 nummers verkleind en het magazine werd vervolgens zelfs heel even in de onherkenbare gedaante van een stripboek uitgegeven. Voor Remo Forlani waren strips een revolutie ingebed in de journalistiek.

[22]   Inhuldiging op 3 december 1964, in de rue du Château 79 in Parijs.

[23]   Naar het voorbeeld van een Engelse magic shop.

[24]   Gepubliceerd in het Frans in LES TEMPS MODERNES, no. 31, mei 1949.

[25]   ST-CINEMA DES PRES, no. 1, 1949.

[26]   Uitgegeven door Éric Losfeld van 1962 tot 1971.

[27]   Het paperbackformaat neemt (vanwege de posttarieven) een middenpositie in tussen het tijdschrift en het boek. Aan strips van die afmetingen besteedde de eerste Club wellicht geen aandacht omdat dat formaat gezien werd als te populair. Zie het interview met Gérard Thomassian, Yves Grenet en Christophe Bier in LA CRYPTE TONIQUE no. 12. In 1964 werd in Parijs een eerste winkel opgericht die gewijd was aan paperbacks. Verder lanceerde uitgeverij Dupuis dat jaar onder leiding van Maurice Rosy Les Gags de Poche die zo cartoons uit kranten en tijdschriften enerzijds en uit strips anderzijds samenbrachten, met werk van onder andere Virgil Partch en Peyo.

[28]        Het is te vergelijken met de vermelding “VOOR VOLWASSENEN” die op de omslagen van bepaalde fotoromans en strips in zakformaat voorkwam. Zie de PFA-CATALOGUS (Petit Format Adultes, “zakformaten voor volwassenen”) door Yves Grenet, uitgeverij Chambre Obscure.

[29]   Uitgekomen in februari 1963. Het was een thema dat in de GIFF-WIFF aan bod zou komen en dat al eerder was aangekondigd. Het behoorde ook tot de projecten van het tijdschrift MIDI-MINUIT-FANTASTIQUE. Er bestond een sterke wisselwerking tussen de mensen achter al die publicaties dankzij de boekwinkels Le Minotaure, Le Terrain Vague, Le Kiosque, L’Atome, enz.

[30]   Vroeger PLEIN-JEU, PLEIN-FEU no. 1, februari 1965. Hij benadrukt de erg Belgisch getinte banden tussen het katholiek scoutisme en strips.

[31]   Het woord verwijst zowel in het Nederlands als in het Duits naar betaalmiddelen. De Duitstalige Zwitsers beseften dat ze door vele buitenlanders enkel met banken werden geassocieerd en kozen de naam dus als een soort boutade.

[32]   Toch reisden Claude Moliterni en Proto Destefanis naar Italië af als vertegenwoordigers van SOCERLID, met hun MONGO no. 0-verslag, maar ze voelden zich er naar eigen zeggen uitgesloten. Ze spraken Italiaans en konden zo contacten leggen met lokale verzamelaars. Pierre Strinati herinnert zich de intriganten, en noemt hen in no. 1 van LINUS conspiratori. Evelyne Sullerot zou op haar beurt hebben geweigerd om tijdens de terugreis een treinwagon met hen te delen (Bron: niet-gepubliceerd interview tussen Claude Moliterni en Cecil Mc Kinley, 12 april 2005).

[33]   CELEG, GELD, CABD en CEEG zouden zich aansluiten bij de Fédération Internationale des Centres d’Études et de Recherches sur les Bandes Dessinées, of kortweg FICERLID. Elke organisatie vertegenwoordigde in haar land de andere groeperingen die aangesloten waren. (Bron: RAN TAN PLAN no. 6, juli 1967.) Zowel FICERLID als de Association Internationale des Critiques de Bandes Dessinées leken niet echt van de grond te komen. Het doel was om ingeschreven te staan bij UNESCO.